Op basis van het kostprijsonderzoek ggz/fz dat eind 2019 plaatsvond, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de nieuwe tarieven voor de ggz vastgesteld. De LVVP heeft bezwaar gemaakt tegen de twee tariefbeschikkingen TB/REG-20631-01 (generalistische basis-ggz) en TB/REG-20629-01 (gespecialiseerde ggz). Hieronder vindt u de tekst van het bezwaar dat de LVVP bij de NZa heeft ingediend.
Het commentaar van de LVVP
De LVVP is betrokken geweest bij het onderzoek naar de kostprijzen en heeft serieuze bedenkingen bij het kostenonderzoek en de daaruit afgeleide kostprijzen. Op basis van de informatie die wij tot op heden hebben ontvangen zijn er in ieder geval de volgende bezwaren.
Bezwaar kostprijzen beroepen
De kostprijzen van de beroepen bestaan uit directe kosten en indirecte kosten. De directe kosten bestaan voornamelijk uit loonkosten. Voor de vrijgevestigden zijn deze gelijkgesteld aan de loonkosten van dezelfde beroepen in loondienst bij instellingen. Dat vrijgevestigden doorgaans meer ervaren zijn en dus hoger ingeschaald zouden moeten worden, is niet meegenomen door de NZa – terwijl dit makkelijk verifieerbaar was geweest. De LVVP heeft hier herhaaldelijk op gewezen, maar de NZa gaf hieraan geen gehoor. Aangezien deze loonkosten veruit het grootste deel van de tarieven bepalen, kan de invloed hiervan substantieel zijn. De andere belangrijke kostencomponent is de post ‘indirecte kosten’. Die kosten verschillen sterk tussen een instelling en een vrijgevestigde. Maar wat de verschillen tussen de opbouw van de indirecte kosten zijn, blijft onduidelijk. Ondanks onze vragen daarover hebben we daar nog steeds geen inzicht in.
Onverklaarde resultaten
Daarnaast lieten de cijfers uit het kostprijsonderzoek in verschillende gevallen een onverklaarbaar beeld zien. Resultaten zijn soms zo onlogisch en onverklaarbaar dat je je moet afvragen of de uitkomst wel klopt. De LVVP heeft dan ook twijfels bij de validiteit van de data. Binnen de groep vrijgevestigden lijken de prijzen fors te variëren afhankelijk van de vorm waarin je de praktijk uitoefent. In een duopraktijk is de gz-psycholoog goedkoper dan in een solopraktijk (gb-ggz). Dat kan. Maar in een groepspraktijk is datzelfde beroep weer duurder dan in een duopraktijk. Dat is merkwaardig, ook omdat voor de psychotherapeut weer iets heel anders geldt. Die zou namelijk fors goedkoper zijn in een groepspraktijk ten opzichte van een duopraktijk. Dat zijn de resultaten in de gb-ggz.
Binnen de g-ggz is het beeld weer heel anders, maar ook niet verklaarbaar. De cijfers zijn dus niet alleen anders dan gedacht, maar ook niet consistent. Terwijl de spreiding van de cijfers in de meeste gevallen wel goed lijkt. Het niet kunnen verklaren van bepaalde patronen is alarmerend. Samengevat kunnen we niet anders stellen dan dat de validiteit laag is. De LVVP heeft herhaaldelijk gevraagd nader te beoordelen wát tot deze vreemde resultaten heeft geleid. Een antwoord is tot op heden uitgebleven.
Vertekend beeld gb-ggz
Voor de gb-ggz komt daar nog bij dat de urenregistratie een vertekend beeld geeft. Dat is bekend. Daar is eerder op gewezen. Zorgaanbieders registreren hun tijd niet altijd goed. Extra bestede tijd heeft namelijk geen gevolgen voor het product dat gedeclareerd wordt. De opgehaalde gegevens zijn dus niet representatief, maar de tarieven zijn daar wel op gebaseerd. Ook op dit punt is er nog geen actie ondernomen vanuit de NZa.
Onjuiste grondgedachte
Ten slotte hanteert de NZa een verkeerde grondgedachte. De tarieven worden bepaald op basis van kostprijzen. De kostprijzen zijn de werkelijke gemiddelde kosten van de zorgaanbieders in 2017. De NZa verheft die gemiddelde kosten vervolgens tot een maximumtarief. Het gemiddelde wordt daarmee het maximum. Een kenmerk van het gemiddelde is dat een deel van de kosten hoger is en een deel ook lager. Door van dat gemiddelde een maximum te maken, is er alleen maar ruimte voor een tariefontwikkeling naar beneden. Hoger kan niet meer. Het is dus een race naar beneden geworden. Een kaasschaafmethode, maar dan grover, want inkopers bij zorgverzekeraars hanteren daarbij ook nog een afslag op de tarieven van de NZa. Verzekeraars hanteren nu een starttarief van 80% – 83%. Vervolgens zal de zorgaanbieder de kosten proberen te drukken om zijn hoofd boven water te houden; hij moet onder de kostprijs gaan werken. Daarmee daalt het gemiddelde, zodat we over een paar jaar nogmaals een vergelijkbare afslag kunnen verwachten. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de zorgaanbieder, maar natuurlijk ook voor de patiënt. Er is minder geld om zorg te bieden; dat leidt tot minder(e) zorg. Als doekje voor het bloeden verzoekt de NZa bij het publiceren van haar maximumtarieven de zorgverzekeraars om een tot nu toe gebruikelijk afslag niet toe te passen. Of dit zoden aan de dijk zet, moet maar weer blijken. Vooralsnog is de beste voorspeller van de toekomst het verleden. En die kennen we.
Ook interessant
LVVP en ZN dienen gezamenlijk zienswijze in bij NZa over opeenvolgende producten in de gb-ggz
Medio 2018 trok de LVVP aan de bel en vroeg aandacht voor de wirwar aan regels rond opeenvolgende producten in de ...
Lees meerNieuwe website over het zorgprestatiemodel
In het voorjaar van 2019 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de staatssecretaris van VWS geadviseerd om het zorgprestatiemodel in te voeren ...
Lees meer